日本語 |
備える
(ソナエル) |
英語 | ・to furnish with, to equip with, to provide, to install ・to prepare for, to make preparations for, to make provision for ・to possess (all that is needed), to be endowed with, to be equipped with ・to be born with, to have since birth |
フランス語 | ・posséder (tout ce qui est nécessaire), être doté de, être armé de ・être né avec, avoir depuis la naissance |
ドイツ語 | ・sich ausrüsten, sich vorbereiten, vorbeugen, Vorkehrungen treffen, vorsorgen ・haben, besitzen, begabt sein mit ・versehen, ausstatten, einrichten, installieren |
イタリア語 | prepararsi a, provvedere a, cautelarsi contro, avere in dotazione, essere provvisto, installare, possedere, avere, possedere |
スペイン語 | preparar, tener listo, proveer, equipar, proveerse |
ロシア語 | 1) запасать (что-л.); оборудовать (чем-л.); обставлять (чем-л.); устанавливать (телефон, оборудование), 2) готовиться (быть готовым) (к чему-л.), 3) ((о своём тк.) 具える) иметь (что-л.); обладать (знаниями, способностями и т. п.) |
オランダ語 | ・(zich) gereedmaken (voor), (zich) voorbereiden op, (zich) prepareren (voor), zich opmaken voor, (zich) schrap zetten, {form.} zich aangorden, voorbereidingen treffen (voor), toebereidselen maken (om), {veroud.} zich bereiden (tot), {i.h.b.} maatregelen nemen tegen, voorzorgsmaatregelen tre... ・voorzien (van), uitrusten (met), equiperen (met), outilleren (met), toerusten (met), {i.h.b.} installeren, {fig.} wapenen ・zich eigen maken, in het bezit zijn (van), hebben, bezitten, begiftigd zijn (met) ・(zich) gereedmaken (voor), (zich) voorbereiden op, (zich) prepareren (voor), zich opmaken voor, (zich) schrap zetten, voorbereidingen treffen (voor), toebereidselen maken (om), {veroud.} zich bereiden (tot), {i.h.b.} (voorzorgs)maatregelen nemen, treffen (tegen) ・voorzien (van), uitrusten (met), equiperen (met), outilleren (met), toerusten (met), {i.h.b.} installeren, {fig.} wapenen ・zich eigen maken, {ている} in het bezit zijn (van), {ている} hebben, {ている} bezitten, {ている} begiftigd zijn (met) |
ハンガリー語 | berendez, felszerel, fegyverrel ellát, rendelkezik vmivel, enged, kap, szerez |