日本語 |
去る
(サル) |
英語 | ・to leave, to go away ・to pass, to elapse ・to be distant ・to send away, to drive off, to divorce ・to (do) completely ・last ... (e.g. "last April") |
フランス語 | ・partir, quitter ・passer, s'écouler ・être éloigné ・renvoyer, chasser, divorcer ・... complètement ・... dernier (par ex. « avril dernier ») |
ドイツ語 | ・vergangener …, letzter …, fortgehen, weggehen, (einen Ort) verlassen, sich entfernen, abhauen, aufbrechen, abfahren, abfliegen, abreisen ・vergehen, vorübergehen (Zeit) ・vergehen, verschwinden, schwinden, nachlassen, abnehmen, weggehen (z. B. eine Gefahr, Krankheit etc.) ・entfernt sein ・vollständig … tun ・fernhalten, sich vom Leib halten ・sich von seiner Frau trennen, sich scheiden lassen ・meiden, vermeiden, umgehen ・absagen, ablehnen ・Verse voneinander trennen (bei Kettengedichten) |
イタリア語 | lasciare |
スペイン語 | ・salir, irse ・pasar, transcurrir ・ser distante, echar, alejar, apartar, divorciar ・(después de la raíz -masu, esp. de un verbo suru) completamente ・pasado (ej. abril pasado) |
ロシア語 | 1) уходить; оставлять, покидать, 2) проходить, уходить, 3) удалять, счищать, 4) ((тж.) 距る) отстоять (от чего-л.), прошлый (при указании прошедшей даты), (ср.) さるころ |
オランダ語 | ・verwijderen, afhalen, weghalen, wegwerken, uithalen, wegnemen, afdoen, afnemen, verbannen, zich af maken van ・zich ontdoen van, bannen, uitbannen, afzetten (van), laten varen ・{m.b.t. baan} opgeven, stoppen met, {m.b.t. ambt} neerleggen, verlaten, opzeggen, afstand doen van, bedanken voor, vaarwelzeggen, {m.b.t. toneel} afgaan (van) ・verlaten, weggaan (bij, van), vertrekken (bij, van, uit), ervandoor gaan, {gew.} aangaan, ertussenuit knijpen, opstappen, heengaan (van), heenlopen, {i.h.b.} sterven, scheiden (van, uit), {m.b.t. echtgenoot, echtgenote} zich laten scheiden van, zich verwijderen van, aflopen van, weglopen v... ・achter zich laten, op {x uur afstand enz.} liggen, afliggen van, verwijderd liggen van ・wijken, afnemen, wegtrekken, verdwijnen, overgaan, eindigen, ophouden te bestaan, aflopen, ten einde lopen, voorbijgaan, vergaan ・{m.b.t. seizoen, tijdruimte} verstrijken, voorbijgaan, vergaan, {i.h.b.} voorbijvliegen, verlopen, passeren, {fig.} omgaan, {fig.} omlopen, {fig.} omkomen, totaal ~, volledig ~, compleet ~, geheel en al ~, volkomen ~ {voorafgegaan door een ren'yōkei}, jongstleden, {afk.} jl., laatstleden, ... |
ハンガリー語 | átad, elmegy, enged, hagy, rábíz, átmegy, elhalad, elkönyvel, elmúlik, eltelik, eltűnik, felülmúl, halad, megelőz, meghal, megy, múlik, passzol, telik, továbbad, továbbhalad, tölt, történik |