日本語 |
自慢
(ジマン) |
英語 | pride, boast |
フランス語 | fierté, prétention, vantardise |
ドイツ語 | ・Stolz, Hochmut, Dünkel ・Eigenlob, Selbstlob ・Angeberei, Prahlerei, angeben, aufschneiden |
イタリア語 | orgoglio, arroganza |
スペイン語 | orgullo, jactarse, presumir, vanagloriarse, engreírse, ufanarse, fanfarronear, alardear, chulearse |
ロシア語 | самодовольство, тщеславие; хвастовство, бахвальство; гордость, {~する} кичиться, хвалиться; гордиться, {…を~する}, {…の~をする} похваляться (чем-л.); гордиться (чем-л.), кичиться, хвалиться; гордиться |
オランダ語 | ・trots, fierheid, {i.h.b.} eigendunk ・opschepperij, snoeverij, pocherij, opsnijderij, ophakkerij, zwetserij, pralerij, dikdoenerij, grootdoenerij, duurdoenerij, snorkerij, bluf, gepoch, gesnoef, gezwets, gebluf, geschetter, gasconnade, {in uitdr.} eigen roem, lof ・trots zijn (op), prat gaan (op), zich beroemen (op), roemen (op), bogen (op), zich verheffen (op), zich laten voorstaan op ・opscheppen, snoeven, pochen (op), {Belg.N., inform.} stoefen (op), {form.} stoffen (op), opsnijden, ophakken, zwetsen, pralen, prallen, dik, groot doen, grootspreken, snorken, bluffen (op), {veroud.} brallen (op), {arch.} ronken |
ハンガリー語 | kevélység, tetőfok |